Overslaan en naar de inhoud gaan

Loonbeslag staat optuigen schuldregeling niet meer in de weg

Grensverleggende beslissing Hoge Raad

Loonbeslag staat optuigen schuldregeling niet meer in de weg

6 januari 2025

Om de looptijd van de Wsnp te halveren werd in juli 2023 de Faillissementswet gewijzigd. De nieuwe wetstekst was op sommige punten niet helemaal eenduidig. Een uitspraak van de Hoge Raad heeft dat opgelost. Deze uitspraak heeft grote consequenties voor ons werk.

De uitspraak van eind december betekent dat loonbeslag geen remmende invloed meer heeft op het optuigen van een schuldregeling. Een loonbeslag zorgt er weliswaar voor dat de beslagleggende schuldeiser bevoordeeld wordt boven andere schuldeisers. Maar de Hoge Raad oordeelt dat de hulpvrager daar niets aan kan doen, en dat het loonbeslag daarom de totstandkoming van een schuldregeling niet in de weg mag staan. 

Versoepeling doorstroom Msnp-Wsnp 

De uitspraak betekent daarnaast dat de overgang van Msnp naar Wsnp verder versoepeld wordt. De begindatum van het loonbeslag mag meewegen bij het berekenen van de periode die nog doorgebracht moet worden in de Wsnp.  

De Hoge Raad breekt met deze beantwoording met de lijn van de rechter-commissarissen in faillissementen (ReCoFa) en met jurisprudentie over deze onderwerpen. De NVVK is blij met de uitspraak.

Door de trajecten van minnelijk en wettelijk steeds meer op elkaar te laten lijken is het niet meer de vraag of een traject tot stand kan komen maar vooral wanneer dat een formaliteit wordt; ofwel bij een minnelijk akkoord ofwel nadat de rechter de Wsnp van toepassing verklaart. De ingangsdatum van de aflosperiode kan dan altijd in het verleden liggen. 

Wat was de aanleiding? 

Financieel adviseur Michiel Noordzij, tevens voorzitter van de beroepsvereniging van Wsnp-bewindvoerders, stelde het Gerechtshof Den Haag in 2023 voor zogenoemde 'prejudiciële vragen' over de Faillissementswet te stellen. Zulke vragen zijn bedoeld om rechtsregels te verhelderen. Daaraan was behoefte omdat de wijziging van de Faillissementswet onverwacht snel door het parlement kwam, zonder onderzoek naar de gevolgen van deze wijzigingen voor de praktijk.

Het Gerechtshof stelde de vragen aan de Hoge Raad. Die legde de vragen neer bij de Advocaat-Generaal, en daarop volgde in mei 2024 een advies. De Hoge Raad zelf reageerde eind december en deed uitspraak. Met verrassende afwijkingen ten op zichte van het eerder gepubliceerde advies van de Advocaat-Generaal. 

Wat was de kernvraag?

De herziene Faillissementswet introduceert de mogelijkheid het Wsnp-traject te verkorten met de tijd die al doorgebracht is in de Msnp. Voor het beginmoment verwijst de wet naar 'de eerste aflossing' die de hulpvrager gedaan heeft. Is er bij loonbeslag ook al sprake van 'een eerste aflossing', wilde Noordzij weten. 

Het advies van de Advocaat-Generaal gaf aan dat een loonbeslag niet gezien kan worden als 'eerste aflossing'. Onder andere omdat bij beslag maar één schuldeiser krijgt waar hij recht op heeft. De Hoge Raad volgt dit advies niet en oordeelt anders. De Hoge Raad besloot: 

'Als ‘eerste aflossing’ in de zin van art. 349a lid 1 Fw is in de eerste plaats aan te merken een aflossing die of een gespaard bedrag dat ten goede is gekomen of komt aan de gezamenlijke schuldeisers. Een aflossing aan een of enkele schuldeisers uit hoofde van een ten laste van de schuldenaar gelegd beslag kan in beginsel eveneens als zodanige eerste aflossing worden aangemerkt. (...) 

'Dat door een of meer schuldeisers beslag is gelegd is (...) in beginsel niet aan de schuldenaar toe te rekenen. Dat hierdoor ongelijkheid tussen de schuldeisers kan ontstaan, dient dan niet voor rekening van de schuldenaar te komen.' 

De uitspraak is grensverleggend in de vaak voorkomende situatie dat iemand, terwijl er een loonbeslag loopt, hulp vraagt bij de gemeente voor zijn schulden. Vaak is de schuldeiser die beslag legde, niet de eerste die meewerkt aan een schuldregeling. Hij hoopt - en dat is op zichzelf begrijpelijk- op een hogere opbrengst via het loonbeslag. Vanaf nu hoef je niet meer te wachten tot het loonbeslag van tafel is. Je kunt gewoon beginnen met het optuigen van een schuldregeling.

Gevolgen van deze uitspraak 

De precieze uitwerking in de praktijk moet nog blijken. De uitspraak van de Hoge Raad is helder, maar verwijst ook geregeld naar de mogelijkheid dat een rechter in individuele gevallen een eigen afweging kan maken. Het blijft dan ook zaak om je verzoek tot toelating tot de Wsnp goed te motiveren en altijd expliciet te verzoeken om verkorting. 

Zorg er bij de overgang van minnelijk naar wettelijk dus voor dat je dossier goed op orde is. In de Wsnp gelden naast de afdrachtverplichting natuurlijk ook nog andere verplichtingen, zoals de informatieplicht en de inspanningsverplichting. Ook daaraan moet aantoonbaar voldaan zijn om de overgang naar de Wsnp zo soepel mogelijk te laten verlopen.  

Verkorting Wsnp-periode  

De uitspraak schept duidelijkheid voor hulpvragers die na een periode in de Msnp doorstromen naar de Wsnp. De periode vanaf het eerste loonbeslag mag meegeteld worden bij het verzoek aan de rechter om deze periode in mindering te brengen op de nog door te brengen periode in de Wsnp. 

Ook zonder afloscapaciteit kortere Wsnp 

In het mei-advies schreef de Advocaat-Generaal al dat wat hem betreft ook hulpvragers zonder afloscapaciteit een beroep moeten kunnen doen op de verkorte Wsnp na een Msnp-traject. Volgens hem is het niet gerechtvaardigd als er onderscheid gemaakt wordt tussen mensen met en mensen zonder afloscapaciteit. De Hoge Raad volgt de Advocaat-Generaal hierin. 

Hoe bereik je een vlotte toelating tot de Wsnp? 

De uitspraak van de Hoge Raad bevat vanaf paragraaf 3.13 een opsomming van belangrijke bepalingen waaraan je moet voldoen om een vlotte doorstroom naar de Wsnp mogelijk te maken.   

  • Om in aanmerking te komen voor vervroeging van het aanvangsmoment van de termijn van de schuldsaneringsregeling, moet de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject hebben voldaan aan de verplichtingen die uit dat traject voortvloeien.

  • Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject maximaal, op basis van de normen die gelden voor berekening van het vrij te laten bedrag, moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. 

  • Als de rechter die oordeelt over toepassing van de schuldsaneringsregeling vaststelt dat de schuldenaar zich tijdens het minnelijke voortraject voldoende heeft ingespannen ten behoeve van zijn schuldeisers, staat de eventuele omstandigheid dat de verplichtingen die voortvloeien uit het minnelijke voortraject niet geheel gelijk zijn aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, niet eraan in de weg om de termijn van de schuldsaneringsregeling te laten lopen vanaf de dag waarop de eerste aflossing is gedaan.  

  • Hieruit volgt dat op de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject een inspanningsplicht rust die niet geheel gelijk behoeft te zijn aan, maar wel vergelijkbaar is met de inspanningsplicht die geldt tijdens de schuldsaneringsregeling.

  • De rechter is bevoegd om bij de toepassing van het alternatieve aanvangsmoment van art. 349a lid 1 Fw de omstandigheid in aanmerking te nemen dat de schuldenaar niet of niet volledig heeft voldaan aan de inspanningsplicht die op hem rustte tijdens het minnelijke voortraject.  

  • Mocht de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject volgens de daarin gestelde normen te weinig hebben afgelost of gespaard dan kan de rechter – vooropgesteld dat art. 288 lid 1 Fw niet in de weg staat aan toewijzing van het schuldsaneringsverzoek – saldering toepassen, dan wel op andere wijze bepalen hoeveel eerder de termijn van de schuldsaneringsregeling kan ingaan dan het moment waarop hij de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreekt.

  • Ook kan de rechter die de schuldsaneringsregeling uitspreekt, gebruikmaken van de mogelijkheid de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen als de schuldenaar niet aan al zijn verplichtingen heeft voldaan. 

  • Bij hantering van het alternatieve aanvangsmoment dient de rechter de termijn van de schuldsaneringsregeling, met overeenkomstige toepassing van de verlengingsbevoegdheid van art. 349a lid 1 Fw, zodanig vast te stellen dat in het na de uitspraak resterende gedeelte van die termijn de bewindvoerder zijn verslag kan opmaken en indienen en de rechter de eindzitting kan bepalen.

  • Ten behoeve van de rechtsgelijkheid bij de toepassing van de schuldsaneringsregeling kan de rechter daarbij als uitgangspunt hanteren dat voor die stappen een half jaar nodig is, en de termijn van de schuldsaneringsregeling dus zodanig verlengen dat die regeling vanaf de uitspraak ten minste een half jaar wordt toegepast.

  • Voor zover de rechter met het oog hierop de termijn van de schuldsaneringsregeling heeft verlengd, is de schuldenaar gedurende dat gedeelte van de termijn ontheven van de verplichting tot afdracht aan de boedel en van zijn inspanningsverplichting. De medewerkings- en informatieplichten van de schuldenaar jegens de bewindvoerder (art. 327 Fw in verbinding met art. 105-105a Fw) gelden in die periode wel (zie hiervoor in 3.6.3). 

  • Bij hantering van het alternatieve aanvangsmoment brengt de bewindvoerder ook summier verslag uit van de wijze waarop de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject aan zijn uit dat traject voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. De bewindvoerder kan zich bij dat summiere verslag baseren op mededelingen van degene die schuldhulpverlener was in het minnelijke voortraject. 

Meer lezen?